Spookuur

’s Nachts werd Monica wakker van een vreemd geluid. Het was alsof een handvol steentjes tegen haar raam werd gegooid. Ze schrok. Daar was het weer, dat gekletter tegen glas. Wat had dat te betekenen? Ze sprong op, liep naar het raam en schoof het gordijn open. Duidelijk zichtbaar lag de wei in het maanlicht voor haar. Ze kon zelfs de planken voor de omheining zien, die Peter en George opgestapeld hadden. Maar een persoon kon ze niet ontdekken. De buitendeur werd door het balkon aan het oog onttrokken, maar ze weerstond de verleiding naar buiten te gaan, want het balkon was vermolmd en het was levensgevaarlijk erop te gaan.

Ze besloot maar weer in bed te kruipen, maar juist toen ze zich omdraaide, klonk het geluid weer. Stond Ingrid misschien buiten voor het huis om haar wat te zeggen? Maar uitgerekend nu, middenin de nacht? Monica keek op haar wekker. Het was over tweeën. Om deze tijd zou Ingrid toch vast en zeker niet het huis van haar ouders mogen verlaten. Maar wie kon het behalve zij dan zijn? Monica besloot haar badjas aan te doen en naar beneden te gaan. Maar toen ze nog een keer naar het raam keek, stond Amadeus er, haar met zijn grote ver uiteenstaande ogen spottend aankijkend. Hij had zich niet zoals anders uit een soort van beweeglijke nevel tevoorschijn laten komen, maar stond daar van de ene seconde op de andere. Misschien echter had zijn verandering wel achter haar rug plaatsgevonden.

‘Hé, ben jij het, Amadeus!’ zei Monica opgelucht. ‘Had ik eigenlijk ook wel kunnen weten. Maar je hoeft toch niet zo’n vertoning te maken als je met me praten wilt!’ Ze klom weer in bed en ging in kleermakerszit zitten.

‘Was het niet grappig?’

‘Jawel. Hoe heb je het gedaan?’

Als antwoord schudde hij glimlachend met zijn hoofd.

‘Je hoeft het me ook niet te zeggen, hoor. Ik ben blij dat je gekomen bent. Heb ik meteen de kans je nog te bedanken voor wat je vanmiddag gedaan hebt.’

‘Oui, Amadeus was merveilleux!’

‘Wat betekent dat?’

‘Dat ik geweldig was!’

‘Zeg, pretentie heb je wel, is het niet?’

Amadeus zag haar met grote ogen aan.

‘Snap je dat niet? Geeft ook niet. Maar het is wel waar: je was geweldig! Meneer Groenewold was helemaal beduusd!’

‘Beduusd, wat betekent dat?’

‘Onder de indruk... stomverbaasd.’

‘Juist, ja. Ja, dat was mijn bedoeling ook... hem onder de indruk te brengen,’ zei Amadeus trots.

‘Je was heel goed, Amadeus. We zijn je allemaal dankbaar. Zonder jou zouden we hier zelfs niet kunnen wonen.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat we niet zoveel geld hebben om het huis en het land rondom te kopen.’

Het leek haar toe dat hij donker ging kijken en ze voegde er snel aan toe: ‘Maar afgezien daarvan, hou ik ook heel veel van je .’

‘Hou... wat is dat?’

‘Maar, Amadeus, je moet toch weten hoe het is als je van iemand houdt!’

Hij schudde het hoofd en poederdeeltjes misschien was het wel stof dansten in het maanlicht.

‘Misschien weet je het in het Frans,’ meende Monica. ‘Kom, sta daar niet zo en kom bij me zitten.’

Gewichtloos liet hij zich op de rand van het bed neer.

‘Vertel me eens wat," vroeg ze.

‘Ik weet niets.’

‘Toch wel! Je moet zelfs heel veel weten... na al die jaren dat je op de wereld bent. Vertel eens hoe het was, toen je nog leefde!’

‘Maar ik leef toch nog!’

‘Ik bedoel toen je nog een gewoon mens was.’

‘Ik ben nooit een gewoon mens geweest.’

‘Nee?’

‘Je ziet toch hoe smaakvol mijn kleren zijn!’ Hij trok de kanten jabot recht. ‘Gewone jongens dragen boerenkielen.’

Monica zuchtte. ‘Ik denk wel eens dat je me niet wilt begrijpen! Hoe was het vroeger... toen je nog eten en drinken moest?’

‘Weet ik niet meer.’

Monica had al eerder met Amadeus proberen te praten, maar hij was altijd heel karig met zijn inlichtingen geweest.

Toch gaf ze het niet op.

‘Had je broers en zusters?’

Na een lange pauze zei Amadeus: ‘Zusters, ja.’

‘Waren ze lief?’

‘Nee, helemaal niet. Hun tournure extérieure ... hoe zeggen jullie dat? Ze waren heel leuk om te zien. Maar ze waren mauvaises... slecht. Hebben me steeds geplaagd.’ Er gleed een tevreden glimlach over zijn gezicht.

‘Ik heb het hun betaald gezet.’

‘Waren ze ouder dan jij?’

‘Ja, ze waren... ik denk dat ze jaloers waren. Ze knepen me en duwden me in de modder. Ze gaven me overal de schuld van. En toen is mon père... mijn vader... heel boos geworden. Hij heeft me geslagen.’

‘Echt? En je moeder?’

‘Moeder? Wat is dat?’

‘Kom nou, Amadeus!’ riep Monica uit. ‘Je zult toch wel weten wat een moeder is!’

Amadeus schudde zo heftig met zijn hoofd, dat het leek of hij zijn pruik zou verliezen.

‘Luister, Amadeus! Wij, die hier nu in dit huis wonen vormen een gezin. Mijn vader is Max Smit, mijn moeder heet Gerda... en Liane, Peter en ik zijn de kinderen. Snap je nu wat een moeder is?’ zei Monica geduldig.

‘Peut-être... misschien. De vrouw van de man.’

‘Zo is het. Niet iedere man hoeft een vrouw en niet elke vrouw hoeft een man te hebben. Maar alle kinderen hebben een moeder.’

‘Ik niet.’

Monica dacht na. ‘Dat kan niet. Misschien is ze gestorven.’

‘Ik weet het niet.’

‘Vreemd’, zei Monica, ‘heel vreemd.’ Ze dacht dat de enig mogelijke verklaring was dat de moeder van Amadeus bij zijn geboorte overleden was; dat was in vroeger tijden wel vaker het geval geweest. Ze begon over iets anders. ‘Ben je op school geweest?’ vroeg ze.

‘Wat is dat?’

‘Huizen waar kinderen naar toe gaan om te leren. Ben je in zo’n huis geweest?’

‘Nee.’

‘Heb je dan helemaal geen onderwijs gehad?’ Monica wist dadelijk haar eigen vraag te beantwoorden.’ Natuurlijk wel. Hoe zou je anders Frans kunnen praten? Je moet een leraar gehad hebben.’

Amadeus scheen ingespannen na te denken. ‘Ja, monsieur Lambert. Hij woonde hier bij ons. Hij heeft me lezen en schrijven geleerd, en ook Frans en... Latijn.’

‘Goed hoor!’

‘Maar dat is allemaal zolang geleden. Ik denk er helemaal niet meer aan. Kunnen we het niet over iets anders hebben?’

‘Begrijp je dan niet, Amadeus, dat ik graag wat meer over je vroegere leven wil weten?’

‘Ik wil liever een kunstje voor je doen! Ik ken prachtige kunstjes!’

‘Ik geloof je wel, Amadeus! Maar vertel me alsjeblieft eerst nog hoe het gekomen is dat je...’ ze zocht naar een woord waardoor Amadeus zich niet gekwetst zou voelen, ‘...dat je veranderd bent?’

‘Veranderd?’

‘Ja, Amadeus! Je bent toch eens een jongen van vlees en bloed geweest, of niet?’

Die uitdrukking leek Amadeus leuk te vinden. ‘Vlees en bloed, o ja!’ riep hij uit. ‘Haar en beenderen, een jongen!’

‘Maar dat ben je nu niet meer. Je bent onzichtbaar.’

‘Wel zichtbaar!’

‘Ja, nu op dit ogenblik. Maar je kunt je onzichtbaar maken en dat kan een gewone jongen niet. Ja, ik weet wel dat je nooit een gewone jongen bent geweest, maar toch wel een jongen van vlees en bloed, en dat ben je nu niet meer. Hoe is het gekomen dat je veranderd bent?’

‘Je stelt zulke moeilijke vragen!’

‘Denk alsjeblieft na! Dat is toch een heel belangrijke gebeurtenis voor je geweest! Dat herinner je je toch nog wel?’

Amadeus ging staan.

‘Ga niet weg!’ smeekte Monica.

Toen merkte ze dat hij niets anders van plan was dan op en neer te gaan lopen in de kamer. Hij zag er heel vreemd uit, omdat het meer een soort zweven was, waarbij hij zijn voeten heen en weer bewoog.

‘Achter het huis,’ zei hij tenslotte, ‘was een vijver...’

‘Die is er nog steeds!’ onderbrak Monica hem.

‘Een vijver. In de vijver lag een boot. Daar mochten we niet mee varen. Mon Papa had het streng interdit... verboden. Op een zondag waren we alleen thuis. Mon père en monsieur Lambert waren naar de kerk. We waren, ja, mijn zusters en ik waren ziek geweest.’ Het leek Amadeus heel moeilijk te vallen zich dit te herinneren.

‘En toen?’ vroeg Monica ademloos.

‘Alleen de kokkin was er, en een dienstmeisje en een knecht... maar die waren allemaal bezig. We slopen het huis uit en stapten in de boot. Eerst was het leuk. Maar toen begonnen mijn zusters met de boot te schommelen. Ik werd bang en gilde. Ze lachten me uit en schommelden nog harder. Tot ik in de vijver viel.’

‘Oooh!’ zei Monica vol medeleven.

‘Ik kreeg ontzettend veel water binnen en ook mijn kleren werden kletsnat. En daarna... daarna heeft niemand meer met me gepraat.’

Monica begreep of dacht te begrijpen dat Amadeus in de vijver verdronken was.

‘Ze deden alsof ze me nooit meer zouden zien,’ ging Amadeus verder, ‘maar ik heb hen wel gezien. Ze zijn naar de oever geroeid en uit de boot gestapt. Toen hebben ze de boot weer de vijver op geduwd en zijn naar binnen gegaan. Mijn vader dacht dat ik ondeugend was geweest. Maar die keer heeft hij me niet geslagen. Hij schold ook niet op me. Hij huilde, ja, dat deed hij. Ook mijn zusters huilden. Iedereen huilde. Maar de tafel hebben ze niet meer voor me gedekt.’

‘Wat is er van hen geworden?’ vroeg Monica.

‘Gestorven en in hun graf tot stof vergaan,’ zei Amadeus met doffe stem.

‘Mag ik je iets vertellen?’

‘Als het niet vervelend is.’ Amadeus ging op de stoel zitten en sloeg zijn benen met witte kousen heel nonchalant over elkaar.

‘Hangt ervan af of je je voor paarden interesseert.’

‘O, wat dat aangaat... ik kan paardrijden.’

‘Maar dat is toch prachtig! Misschien kunnen we dan samen een keertje gaan paardrijden.’

‘Je hebt niet eens een paard.’

‘Maar ik krijg er een! Waarom dacht je dan dat we zo druk met de stal en de wei bezig zijn! We krijgen een paard! Bodo, uit de manege! Hij is niet van onszelf. Hij komt hier om op te knappen, omdat hij zo hoest. Maar we mogen hem berijden. Wat zeg je ervan?’

Amadeus geeuwde. ‘Paarden zijn vervelend.’

‘Natuurlijk is een paard niet zo interessant als een spook..,’ snel verbeterde Monica zichzelf, ‘...als jij, bedoel ik. Maar ik hou van paarden! Ze zijn zo warm en sterk, je kunt er zo op vertrouwen.’

‘Vervelend!’ herhaalde Amadeus, terwijl hij nog erger gaapte.

‘Je moet me beloven Bodo niet te plagen!’ eiste Monica. Zijn geeuwen werkte aanstekelijk en ze ging achterover op haar kussen liggen.

‘Veel te vervelend,’ beweerde Amadeus.

‘Je mag me met het zadelen helpen en meerijden, tenminste als je je niet te zwaar maakt.’ Haar oogleden werden zwaar en vielen dicht.